In de financiële sector waren riante bonussen heel gebruikelijk en ook nu is dat in de landen om ons heen veelal gelijk aan het Europese maximum van 100% van het jaarsalaris (in uitzonderingsgevallen te verhogen tot 200%). Rutte stelde in zijn wekelijkse persconferentie op 1 juli jl. dat de regels rondom het bonusplafond “enige flexibiliteit” kennen, daarmee suggererend dat Britse bankiers wellicht een hoger bonuspercentage zouden kunnen ontvangen.
Begin 2015 is met veel bombarie de wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) van kracht geworden en verwerkt in de Wet financieel toezicht (Wft). Onderdeel hiervan is het bonusplafond van 20%. De gedachte achter de wet was dat bonussen kunnen leiden tot perverse prikkels (die mede oorzaak zouden zijn geweest van de crisis) en dat de samenleving hiertegen beschermd moet worden. Het Europese maximum van 100% vond de regering niet ver genoeg gaan. Dijsselbloem stelde destijds:
“De financiële sector heeft de afgelopen jaren op verschillende momenten geleund op steun van de belastingbetaler en consumenten. De nieuwe Europese regels om beloningen aan banden te leggen, gaan wat mij betreft niet ver genoeg. Ik wil daar waar mogelijk de regels in Nederland verder aanscherpen. Excessieve bonussen gericht op de korte termijn en vertrekvergoedingen zijn niet meer van deze tijd”
Er is zelfs een anti-misbruikbepaling in de wet opgenomen die financiële ondernemingen verbiedt constructies of methoden te gebruiken die leiden tot omzeiling van de beloningsregels, waaronder het bonusplafond.
Er geldt, zoals Rutte terecht stelde, wel een beperkt aantal uitzonderingen op het plafond van 20% zodat hogere bonussen kunnen worden uitgekeerd:
- Niet onder de reikwijdte van de Wbfo vallen (financiële) ondernemingen met een zetel in het buitenland tenzij a) het een dochteronderneming betreft van een financiële onderneming die haar zetel in Nederland heeft of b) als zij behoort tot een concern die haar zetel in Nederland heeft en als de hoofdactiviteiten van het concern tot de financiële sector behoren.
- Er is gekozen voor een gelaagd bonusplafond; een plafond van 20% voor medewerkers in Nederland, 100% voor medewerkers in hoofdzaak werkzaam in de Europese Economische Ruimte (EER) en tot 200% voor degenen die hoofdzakelijk werken buiten de EER.
- Er geldt geen bonusplafond voor beheerders van beleggingsinstellingen en voor beheerders van instellingen voor collectieve beleggingen in effecten.
- Voor medewerkers in Nederland van wie de beloning niet of niet uitsluitend volgt uit een cao, geldt een plafond van 100% van de vaste beloning, mits de gemiddelde variabele beloning van de totale groep van deze medewerkers in Nederland de 20% niet overschrijdt.
- Bijkantoren in Nederland van een bank of beleggingsonderneming die haar zetel in het buitenland heeft, vallen niet onder de Nederlandse regels. Zij vallen – gelet op de Europese wederkerigheid – onder de richtlijn kapitaalvereisten (CRD IV) en daarmee geldt voor hen in principe een plafond van 100%, tenzij het vestigingsland strengere regels kent. Voor andere bijkantoren – bijvoorbeeld van verzekeraars – geldt deze uitzondering niet. De minister gaf destijds toe dat het ver gaat om de werkingssfeer van het bonusplafond tot deze bijkantoren (niet zijnde van banken van of beleggingsondernemingen) uit te strekken, maar de het beoogde doel (bescherming van de consument) rechtvaardigde naar zijn mening toepassing van het plafond van 20%.
- In geval van retentievergoedingen bij duurzame organisatiewijzigingen. De uitzondering is alleen mogelijk na toestemming van de toezichthouder en zal niet snel aan de orde zijn.
Rutte lijkt Londense banken nu expliciet aan te sporen om van een van deze uitzonderingen gebruik te maken. De uitzonderingen 1 tot en met 4 en onder 6 lijken niet erg geschikt. Zodra de buitenlandse banken hier een entiteit oprichten zullen zij zich immers als financiële onderneming met zetel in Nederland kwalificeren en dus onder de reikwijdte van de Wbfo vallen. Uitzondering 4 doet zich, waarschijnlijk, niet vaak voor want volgens de wetgever moet het gaan om bijzondere gevallen zoals een externe ICT-expert die wordt ingehuurd om acute ICT-problemen op te lossen. Deze uitzondering mag niet ingezet worden om vooral de variabele beloning van het bestuur te verhogen, aldus de wetgever. Dat lijkt dan net zo goed voor ander hooggeplaatst personeel te moeten gelden al zullen in de praktijk de grenzen opgezocht worden. Er is bovendien een motie aangenomen (motie Nijboer) op basis waarvan de regering nauwlettend in de gaten moet houden of hiervan geen misbruik wordt gemaakt. De uitzondering voor retentievergoedingen heeft geen structureel karakter en vereist bovendien medewerking van de toezichthouder en lijkt daarom ook niet geschikt. Dat zou betekenen dat de uitzondering onder 5 het meeste kans van slagen heeft, al is een bijkantoor ook niet altijd het ideale business model.
Los daarvan: ondanks bovenstaande obstakels en ook al zijn de uitzonderingen wettelijk geregeld, de oproep van Rutte getuigt wel van enig opportunisme. De regering wilde er immers vorig jaar nog alles aan doen om de beloningen aan banden te leggen en heeft daarvoor zelf een anti-misbruikbepaling in de wet opgenomen. De oproep van Rutte staat daarmee toch op gespannen voet en de vraag is welk signaal dat afgeeft naar andere (Nederlandse) financiële ondernemingen. Zij zullen de oproep van Rutte waarschijnlijk ervaren als het creëren van een ongelijk speelveld.
Toch hoop ik natuurlijk ook voor de ‘BV-Nederland’ dat het Europese financiële hart zich verplaatst naar ons land. Misschien is de eenvoudigste oplossing om de 20% voor alle ondernemingen los te laten en te verhogen tot 100% zoals in de rest van Europa. Dat hoeft geen afbreuk te doen aan de overige (strikte) voorwaarden in de Wbfo voor het toekennen van variabele beloning.
Boudewijn Kanen
- credits to Elsevier.nl for the photo.