Het zal u niet zijn ontgaan: al een paar jaar worstelt de politiek met het onderscheid tussen de kleine ondernemer/zelfstandige zonder personeel en de werknemer. Die worsteling uit zich vooral in de fiscale en socialezekerheidsrechtelijke sfeer. Een belangrijk thema, gezien de forse verschillen in rechten en plichten tussen deze twee categorieën werkenden. Samengevat dragen werknemers via premiebetaling mee aan de instandhouding van het sociale stelsel (sociale zekerheid en pensioen) en dienen ondernemers zichzelf te verzekeren tegen de risico’s van het (werkende) leven, waartegenover staat dat zij een fiscale ondernemersaftrek mogen toepassen. Neemt het aantal zelfstandigen te veel toe, dan ondermijnt dat de kansen van de instandhouding van het sociale stelsel op de langere termijn. Ondernemers in de mal van de arbeidsovereenkomst duwen heeft als keerzijde dat ondernemen wordt ontmoedigd, hetgeen als al te paternalistisch – en ongunstig voor het vestigingsklimaat – kan worden ervaren. De politiek probeert al jaren het onderscheid voor alle partijen helder te krijgen, vooralsnog zonder succes. Specifiek problematisch is de afbakening van de zelfstandigen zonder personeel – zzp’ers – die soms duidelijk ondernemer zijn, maar ook vaak lastig te onderscheiden zijn van werknemers. De groep is niet homogeen: van advocaat tot zorgverlener, bouwvakker en pakketbezorger. Waar in de vorige eeuw het onderscheid duidelijker was, mede omdat iemands maatschappelijke cachet van invloed was op diens juridische status, is het aantal zelfstandigen dat voorheen de werkzaamheden in loondienst verrichtte explosief gestegen. Zo explosief, dat de vraag is of hieraan een halt moet worden toegeroepen en het aantal zelfstandigen terug moet worden gebracht naar een ‘aanvaardbaar’ niveau.
Van VAR naar DBA naar … VAR?
Via de politiek verguisde Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) – die in ieder geval nog een vrijwaring tegen een eventueel op zijn schreden terugkerende fiscus inhield – en het vlot ingetrokken wetsvoorstel beschikking geen loonheffing, zag op 1 mei 2016 de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelatie (DBA) het licht. Met deze wet ging het al vanaf het begin fout. De door de fiscus goed te keuren modelcontracten gaven onvoldoende rechtszekerheid vooraf met als gevolg dat opdrachtgevers huiverig waren zzp’ers in te huren: het risico was immers een naheffing en zelfs een boete. Het aantal zzp’ers nam hierop snel af – in bepaalde sectoren was sprake van een heuse exodus, of, in moderner termen: een zexit (zelfstandigenexit). Staatssecretaris Wiebes van Financiën zegde vervolgens toe de Wet DBA tot 2018 niet te handhaven, krasse gevallen daargelaten. Dat was het startschot voor het massaal intrekken van steun voor de wet. Op 7 december jl. stuurden zzp-organisaties aan Wiebes een brief waarin zij de wens uitten zelfstandige ondernemers een eigen rechtspositie te geven zodat een gelijk (financieel) speelveld ontstaat met werknemers. Gedurende de tijd die hiermee gemoeid is – de organisaties noemen een periode van tweeënhalf jaar – moet een algemene maatregel van bestuur opdrachtgevers en –nemers vrijwaren van naheffingen en boetes. Afgezien van het feit dat deze lange periode in feite de VAR doet herleven – die een dergelijke vrijwaring gaf – is de vraag of een dergelijke aparte rechtspositie niet te veel afbreuk doet aan het sociale stelsel. Dat stelsel staat al onder druk, niet alleen door de enorme toename van het aantal personen dat zich als zelfstandige afficheert – en dat zeg ik bewust zo – maar ook door andere arbeidsmarktfactoren, zoals de vergrijzing en de ontgroening, maar ook door de vlucht van werkgevers naar (andere) vormen van flexibele arbeid waar evenzeer het risico bestaat dat de afdracht aan het sociale stelsel vermindert.
In het van Financieele Dagblad van 9 december is te lezen dat Wiebes de VAR – en dus de vrijwaring die ondernemers genoten – niet terug wil. Evenmin is hij genegen het onderscheid tussen ondernemers en werknemers snel (en helder) toetsbaar te maken. Het versneld afgeronde rapport van de Commissie Boot, waarin een voorzet voor een dergelijk onderscheid was geformuleerd, acht de staatssecretaris “nog niet rijp”; de voorzet zou de onduidelijkheid en onzekerheid zelfs kunnen vergroten. “Het is een goed gebruik om daar de ondernemers zelf bij te betrekken”, aldus de staatssecretaris. Met de verkiezingen in aantocht kan men hier zomaar een enkeltje bureaula van het rapport in lezen.
Verkiezingen 2017
De vraag is of dat laatste te betreuren valt. Vrijwel elke politieke partij heeft immers inmiddels in haar verkiezingsprogramma ideeën geformuleerd over hoe nu verder met de regulering van het economische verkeer, inclusief het onderscheid tussen zelfstandige en werknemer. Een korte greep. De VVD (“Zeker Nederland”) wil niet alleen meer ruimte voor zzp’ers, maar wil het ook weer mogelijk maken meerdere tijdelijke contracten en tijdelijke contracten van langere duur aan te bieden. Hoe zich dit verhoudt tot het bestaande sociale stelsel en de toch bij velen gevoelde doorgeschoten flexibiliteit is niet helder. De VVD merkt wel op dat zzp’ers zich moeten kunnen verenigen in een pensioenregeling. De PvdA (“Een Verbonden Samenleving”) wil ook zzp’ers recht geven op het minimumloon inclusief compensatie voor collectieve verzekeringen. Hier wringt het mededingingsrecht, of zou de PvdA hier vooral op sch(r)ijnzelfstandigen doelen? Is van dat laatste sprake, dan lijkt een minimumtarief zo gek nog niet. Het gaat dan immers om personen die in feite geen ‘echte’ zelfstandigen zijn, in welk geval de maatregel een speciaal doel dient en een uitzondering op de mededingingsrechtelijke regels (bij cao) mogelijk is, aldus het Europese Hof van Justitie in een aantal arresten, recent nog in de zaak FNV Kiem tegen de Staat. De hoofdvraag blijft echter of we niet gewoon met werknemers te maken hebben. Zzp’ers gaan voorts, als het aan de PvdA ligt, pensioen opbouwen tot de sociale premiegrens. Gelijke behandeling van uitzendkrachten en gepayrollde werknemers ten opzichte van werknemers van de inlener is ook een PvdA-wens. D66 (“Samen Sterker, Kansen voor Iedereen”) zet in op het verkleinen van de kloof tussen vaste en flexibele arbeid – die kloof is met de Wwz onvoldoende verkleind. In plaats van de Wet DBA pleit D66 voor een “sterk versimpelde verklaring”. Overigens wil D66 de verschillen tussen zzp’ers en werknemers verkleinen. Het CDA (“Keuzes voor een Beter Nederland”) wil, net als de VVD, meer mogelijkheden voor meerjarige arbeidscontracten. Banen scheppen ziet het CDA zo gebeuren: “via het enige recept dat echt werkt: lonend maken van werken en ondernemen via lagere lasten en minder regels.” Daar hoort wat het CDA betreft ook een strengere aanpak van concurrentie door goedkope arbeidskrachten uit andere lidstaten bij. Er dient één basisverzekering tegen arbeidsongeschiktheid voor alle werkenden (vast of flex) te komen. Interessant punt is dat zzp’ers alleen nog de zelfstandigenaftrek krijgen indien zij een minimumbedrag voor een eigen pensioenvoorziening opzijleggen. GroenLinks (“Tijd voor Verandering”) wil juist vaste contracten aantrekkelijker maken. Voor tijdelijke contracten moeten werkgevers een hogere prijs betalen, via onder andere hogere WW-premies. Op zzp’ers vinden we geen visie, maar de problemen met die groep behoren wellicht tot het verleden indien de arbeidsovereenkomst aantrekkelijker wordt, zoals GroenLinks voorstelt. Ook de SP (“Nu Wij”) wil vaste contracten aantrekkelijker maken. De WW-premie voor vast werk moet worden verlaagd en die voor flexibel werk omhoog. De ChristenUnie (“Hoopvol Realistisch”) wil ook meer vaste contracten; flexibele contracten moeten geleidelijk meer zekerheid gaan bieden. Onderzocht moet worden of de huidige preventieve toets (het grondenstelsel) aanpassing behoeft. Als het aan de ChristenUnie ligt, komt de VAR weer terug, want de modelcontracten werken niet.
Wat opvalt, is een breed gedeelde opvatting dat het vaste contract aantrekkelijker moet worden. Daarbij merk ik op dat alle partijen de breed verguisde twee jaar loondoorbetaling bij ziekte op de een of andere wijze willen aanpassen. Dat daar in de komende kabinetsperiode wat aan zal worden gedaan, lijkt daarmee een gegeven. Opvallend is dat geen enkele partij nu content lijkt met de verhouding tussen zelfstandigen en werknemers. Op de VVD na wil elke partij de bestaande verschillen verkleinen. Zoals te verwachten valt, verschilt het toe te dienen medicijn.
Sociale partners kunnen het niet (alleen)
Of deze plannen voldoende zullen blijken te zijn om de pijn van te lang volgehouden bekritiseerd beleid voldoende te verzachten, is de vraag. Het debacle rond de Wet DBA is immers symptoom van een grotere kwaal: een gebrekkige visie op de wenselijke vormgeving van arbeid en ondernemen. Juist nu is een gedegen visie nodig. Een pleister op de DBA-wond lost immers niet de problemen op ten aanzien van de belangrijkste vraag: waarom is het onderscheid tussen werknemer en zelfstandige zo gaan schuiven? Waarom kennen we zo veel (vermeende) zelfstandigen en is binnen de arbeidsrelatie flexibele arbeid zo populair? Of, met andere woorden: Waarom zijn we blijkbaar normaler gaan vinden – flexibiliteit, afzien van een vast arbeidscontract – wat dat voorheen niet was? Met de Wwz is gepoogd het tij te keren, maar dit is niet gelukt – het Sociaal Akkoord uit 2013 heeft niet gebracht waarop men hoopte. Nu klaagt de FNV (in het Financieele Dagblad van 16 januari) dat de bonden op alle belangrijke arbeidsdossiers alleen maar hebben ingeleverd. Dat krijg je, als je experts zorgvuldig buiten de deur houdt. L’histoire se repête: ook de Wet flexibiliteit en zekerheid was een uitvloeisel van een sociaal akkoord waarvan het niet de bedoeling was dat ‘het veld’ zich er te veel mee zou gaan bemoeien. Die gedachte blijkt ook nu een misrekening. Laat dit een les zijn voor een volgend kabinet. Hopelijk geldt voor de volgende arbeidsmarktoperatie, die wat mij betreft in 2017 mag beginnen, dat driemaal nog steeds scheepsrecht is.