Stand van zaken Wetsvoorstel werken waar je wil
Er is inmiddels een aangepaste memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel werken waar je wilt (voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Smeulders tot wijziging van de Wet flexibel werken in verband met het bevorderen van flexibel werken naar arbeidsplaats). De memorie is aangepast naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Hoewel de Raad van State kritisch was, zijn de aanpassingen in het wetsvoorstel bescheiden te noemen.
Advies Raad van State
De Raad van State adviseerde te wachten met het wetsvoorstel. In dat verband wierp hij de vraag op waarom de initiatiefnemers nu al met een wetsvoorstel komen. In het Nederlandse arbeidsbestel is het de primaire taak en verantwoordelijkheid van de werkgever is om de arbeid te organiseren. Het is aan werkgever en werknemer om daarover afspraken te maken. Bovendien ziet de Raad van State geen knelpunten in de praktijk die maken dat de wetgever moet ingrijpen. Verder heeft de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd dat hij in samenwerking met de SER het gesprek met de samenleving wil aangaan om te onderzoeken hoe we ons werk in de toekomst optimaal vormgeven en wat een goede balans is tussen werken op kantoor en thuiswerken.
De initiatiefnemers legitimeerden het wetsvoorstel met de veronderstelling dat daarmee de dialoog wordt gefaciliteerd, maar daar twijfelt de Raad van State aan. Het bestaande wettelijke kader regelt al dat de werkgever met de werknemer moet overleggen als de werknemer verzoekt om zijn werkplek aan te passen. Het wetsvoorstel beperkt alleen de afwijzingsmogelijkheden voor de werkgever. Hiermee wordt het gesprek tussen werkgever en werknemer gestuurd in een bepaalde richting, maar faciliteert het de dialoog niet zonder meer.
De Raad van State stelt dat thuiswerken niet alleen voordelen heeft, maar ok nadelen en vindt dat meer concreet inzicht nodig is in de lasten van het voorstel voor werkgevers. Het moet ook duidelijk zijn in welke situaties kosten een aanvaardbare reden kunnen zijn om een verzoek tot wijziging van de werkplek af te wijzen. Dit geldt ook voor de gevolgen voor belastingen en sociale verzekeringen als een werknemer een woonadres heeft in een andere lidstaat van de Europese Unie.
Ten slotte, stelt de Raad van State vast dat het wetsvoorstel de keuze voor de werkplek tot het werken op de bedrijfslocatie of het woonadres van de werknemer, maar dat dit een aanzienlijke beperking is in de mogelijkheden ten opzichte van de bestaande wetgeving en praktijk. De wetgeving is immers niet beperkt tot deze locaties.
Het volledige advies is hier te vinden
Aangepast wetsvoorstel
Het advies van de Raad van State heeft niet tot wezenlijke aanpassingen geleid in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting (hier te vinden).
De initiatiefnemers nemen eigenlijk vooral het laatste advies ter harte door de bestande constructie (werkgever kan redelijk eenvoudig een verzoek tot wijziging van de arbeidsplaats naast zich neerleggen), voor zover het een andere plaats betreft dan bedrijfslocatie of het woonadres van de werknemer binnen de EU. Echter voor een verzoek om te werken op een andere bedrijfslocatie of het woonadres van de werknemer binnen de EU, dan kan de werkgever dit alleen weigeren met zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
De initiatiefnemers onderstrepen dat de mate waarin wordt afgeweken van de door de werkgever aangewezen arbeidsplaats in het thuiswerk- of werkplekverzoek bepalend kan zijn voor de vraag of sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Zo kan sociale cohesie tussen werknemers een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zijn wanneer iemand 100% van zijn of haar werktijd wil thuiswerken, terwijl hier geen sprake van zou kunnen zijn wanneer dit slechts 50% is.
Verder merken de initiatiefnemers nadrukkelijk op dat het feit dat (gedeeltelijk) thuiswerken bepaalde gevolgen heeft voor belastingen en sociale voorzieningen er niet per definitie toe leidt dat er sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang op basis waarvan het verzoek van een werknemer om thuis te werken in een ander EU-land dan waar de werkgever is gevestigd kan worden afgewezen.
Wanneer die gevolgen echter disproportioneel hoge kosten met zich meebrengen voor de werkgever kan deze, op basis van het reguliere toetsingskader, mogelijk een beroep doen op zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen om het verzoek af te wijzen.
Er is op voorhand geen uitsluitsel te geven of voor alle grenswerkers wel of geen sprake zou kunnen zijn van zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen. Dit hangt af van de omstandigheden van het specifieke geval en het is uiteindelijk aan de rechter om hier een oordeel over te vellen, aldus de initiatiefnemers.
We zullen dus moeten afwachten hoe de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel denkt na afweging van een toch wel kritisch advies van de Raad van State. We houden u uiteraard op de hoogte.